De scheepvaartsector 1849

Onderstaande tekst is een gedeelte uit Periodiek 33 (december 1998) dat nagenoeg letterlijk is overgenomen. Dit Periodiek bestond geheel uit “Roosendaal 150 jaar geleden”. Met als ondertitel ” De Beschrijving van een sluimerende gemeenschap” door Drs. C.B. Goyarts.

(De door de webmasters bij dit artikel geplaatste foto’s, met onderschriften, zijn afkomstig van de Beeldbank van het Gemeenterachief Roosendaal. Voor eventuele auteursrechten confirmeren wij ons aan de wettelijke bepalingen daaromtrent.)

De scheepvaartsector (in 1849)

Het havenbedrijf
Roosendaal was in 1849 de thuishaven van 28 zeilschepen voor de binnenvaart. De vloot bestond uit twintig overdekte tjalken, twee overdekte poonschepen, drie overdekte damschepen, een paviljoenschip, een boeierschip en een weidhaak. (*) De boeier was de kleinste, met 17 ton, de grootste was een tjalk van 61 ton. De totale vloot mat 1159 ton.

In 1849 legden 427 schepen in de haven van Roosendaal aan. Het leeuwendeel bestond uit Roosendaalse schepen, namelijk 357 of 82%. De rest bestond uit schepen afkomstig uit: St. Annaland (14), Oudenbosch (12), Oostendam – Nu een wijk van Hendrik Ido Ambacht – (6), Oude Tonge (5), Friesland (5), Bergen op Zoom (4), Alblasserdam (3), Steenbergen (3), Middelharnis (3) en nog dertien andere plaatsen in Nederland en België.

Roosendaal: Molenberg, Kade en Turfberg (gezien vanaf de Oostelijke Havendijk): gezicht op de haven en de molen; houtgravure door J.C. Greive uit 1866

In totaal deed 14.943 ton de haven aan, als volgt verdeeld over het jaar: januari 401, februari 1576, maart 1529, april 1914, mei 1845, juni 1400, juli 775, augustus 150, september 1822, oktober 1742, november 1570 en december 904 ton. In de wintermaanden liep de scheepvaart dus sterk terug – vermoedelijk door dichtvriezen van de waterwegen -, maar ook in de zomermaanden. Het laatste moet wel zijn te wijten aan de te lage waterstanden in de Vliet. Weliswaar was deze sedert 1823 voorzien van schutsluizen bij het Benedensas aan het Volkerak en bij het Bovensas tussen Steenbergen en Roosendaal, doch men was voor de watertoevoer afhankelijk van de beken die uit België kwamen. In een droogteperiode liepen de schepen, ondanks hun geringe diepgang, aan de grond en moesten ze ter plekke uitgeladen worden. Daar kwam nog bij dat de haven van Roosendaal jaarlijks werd uitgebaggerd, doch de Vliet niet

Deze afbeelding is gepubliceerd in Nederlandsch Magazijn no. 43, p. 337; ‘De haven te Rosendaal; teekening op hout van J.C. Greive jr.’ . NB: deze afbeelding is een uitsnede van de gehele gedrukte pagina, p. 337 (origineel geheel aanwezig) inclusief de bijbehorende tekst op p. 343: “Het bovenpand der Rosendaalsche Vliet was oorspronkelijk een dier kleine beekjes, die slechts bij ’t ontdooijen der sneeuwvelden en zware regens zich met water vulden, doch een groot deel des jaars droog liggen. In 1451 werd die waterloop echter gekanaliseerd tot Rosendaal, en ’t was vooral sedert dit tijdstip, dat dat dorp de belangrijkste plaats uit het zuiderdeel der baronie van Breda werd. Het wel onderhouden van die haven heeft dikwijls groote uitgaven gevorderd, maar telkens hebben de renten dit dubbel vergoed, want met iedere verbetering der haven is Rosendaal in bloei toegenomen. Belangrijke uitdiepingen hadden vooral in 1792 en 1823 plaats.

Interessant zijn de ladingen die de schepen aanvoerden: (stal-)mest (191), stroopaard – beenderkool die voor het ontkleuren van stroop was gebruikt en als mest werd gebruikt – (32), beer -faecaliën – (15), as – straatmest- (7), hoendermest (3), kaf – voor veevoer – (18), stro (5), zaad (1), winkelgoed (55), meubelen (1), turf (7), steenkolen (3), planken (5), steen (8), kalk (6), molenstenen (1), aardappelen (6), kaas uit Oud-Beijerland (1), panharing (1), ajuin (2) en bijen (5). Dus 248 ladingen (58%) waren bestemd voor de agrarische sector te Roosendaal en naaste omgeving, die de mest nodig had om de arme zandgrond op peil te houden. De geringe aanvoer van kolen wijst op het nog veelvuldig gebruik van turf voor verwarming van de huizen. Ironisch genoeg moest Roosendaal, vroeger de grote exporteur van turf naar binnen- en buitenland, toen zelf turf invoeren. Ook de aanvoer van aardappelen valt op. De aardappelteelt was toen weliswaar te Roosendaal in opkomst wegens de betere opbrengst per oppervlakte, maar besloeg nog slechts 6,7% van de landbouwgrond, terwijl de aardappel toch al volksvoedsel was. Tenslotte zij vermeld dat er 54 schepen leeg aanlegden. Blijkbaar was er niet altijd een retourlading, hetgeen onvoordelig was, want men moest wel havengeld betalen voor het aanleggen.

Roosendaal: Kade, gezien vanaf Molenberg over “Lage” brug gezien; “Kade Roosendaal”, rechts kantoor havenmeester (later Schippershuis) (afbeelding ca 1899/1900)

De schippers
In 1849 waren er 28 Roosendaalse schippers met een schip op hun naam. Daarnaast waren er nog 20 zonder patent, dus schippers die niet voor eigen rekening voeren. Soms waren zij wel mede-eigenaar, zoals een scheepsnaam als “De vijf Gebroeders” suggereert. Schepen waren een kostbaar bezit, dat vaak in de familie bleef. Er waren liefst zes schippers met de naam Vermeulen, vijf met de naam Hartmans, drie met de naam Van de Wijgaart, twee met de naam Van Hoof, twee met de naam Bruynincx, twee met de naam Briaire en twee met de naam De Bot. De andere waren: De Graaf, De Looij, Van Biezen, Lazeroms, Vosselmans, Wissel, Jongenelen, Van Rooij en IJzerman.
Van hen woonden er 4 in de wijk “De Lage Brug”, dus in de naaste omgeving van de haven. Maar ook op de Markt, die grensde aan het havengebied, woonden er zes. De rest woonde in de Molenstraat, in de Achterstraat en op de “Hooge Brug”. De schippers De Looij, IJzerman, Van Biezen en Wissel waren elders geboren en, op De Looij na, verdwenen zij al snel uit Roosendaal. De rest van de schippers was duidelijk afkomstig uit autochtone families die we al in de Gemaallijst (belastinglijst) van 1760 tegenkomen.
Ondanks de teloorgang van de scheepvaart in Roossendaal na de Tweede Wereldoorlog, bleven zij Roosendaal trouw en vinden we nog tal van nazaten in de telefoongids. Overigens waren de schippers toen niet voor één gat te vangen. Johan van Hoof, Willem Hartmans, Johan van Rooij, Adriaan Lazeroms, Bernard de Graaf en Hubert Hartmans hadden ook een winkel, Jan Vermeulen en Adriaan Bruijnincx een tapperij en Peter Hartmans, Pieter en Adriaan Bruijnincx, Willem van Biezen, Gerard en Jan Vermeulen en Michel en Jan van de Wijgaart waren tevens kooplieden. De kooplieden vervoerden vermoedelijk ook ladingen voor eigen rekening.

De scheepswerf

Op het adres Lage Brug E43 lag de scheepswerf van Andries de Waal. Dit is nu de Westelijke Havendijk ter hoogte van het PNEM-gebouw (Essent). Het was voornamelijk een reparatiewerf. Er waren vijf scheepstimmerlieden te werk gesteld.
Het benodigde hout – vaak eiken – werd eerst drie jaren in het water gelegd, waardoor het bij bewerken minder snel scheurde. Het werk was moeilijker dan dat van de gewone timmerman, want alles aan de schepen van toen was krom en moeilijk passend te krijgen. De planken werden geschaafd en op maat gezaagd. Vervolgens werden zij in een gebogen stand vastgezet e dan onder voortdurend nathouden verhit, waardoor zij krom bleven staan na afkoeling en als huidplanken op het spant (de korver) konden worden aangebracht. Tenslotte werd de boot gebreeuwd met de breeuwhamer, dat wil zeggen, waterdicht gemaakt door de kieren tussen de planken te vullen met katoen of hennep, waarna de naden werden bestreken met teer. De komst van de stalen scheepswanden maakt dit handwerk overbodig. De werf heeft bestaan tot in de jaren dertig.

Roosendaal: Havendijk, links scheepswerf fa. De Waal,
rechts zuivelfabriek Het Anker; “Havenzicht, Roosendaal (N.B.)” (afbeelding ca 1900)

(*)
Tjalk: zeilvaartuig met een ronde boeg, platte bodem en zijwanden; Poonschip: soort tjalk die voor en achter minder hoog is; Paviljoenschip: schip met een kajuit aan de achtersteven; Boeier: schip dat van voren en van achteren is opgeboeid, dat wil zeggen verhoogd met zijplanken, en betrekkelijk hoog is opgetuigd; Weidhaak: vermoedelijk wordt hier een speciaal soort aak bedoeld. (webmasters)
29-01-2024
Piet Bruijns uit Oudenbosch meldt ons dat de naam “weidhaak” moet zijn “weihaak”. Een platgeboomd zeilvaartuig.
Deze informatie komt uit de scheepvaarttaal van de Vereniging De Binnenvaart. www.debinnenvaart.nl