Heb je van de Zilveren Vloot wel gehoord?

Onderstaan artikel is zoveel mogelijk letterlijk overgenomen uit “Rond Dal en Donken”
door Broeder Albertinus. (circa 1957)

Heb je van de Zilveren Vloot wel gehoord?

Twee neven van vice-admiraal Corn. Symonsse Loncke zijn ook naar zee gegaan. De oudste, Hendrik Cornelisz. Loncke, was op de Markt bij de Raadhuisstraat geboren in 1568. Hij werd ook schipper en trad in Staatse dienst (1604). In datzelfde jaar huwde hij te Amsterdam met Grietje Leenaerts van Antwerpen. Twintig jaar later ontving hij de benoeming tot kapitein bij de Amsterdamse kamer der West-Indische Compagnie. De Heren XIX gaven hem in datzelfde jaar het opperbevel over hun vloot, maar Loncke weigerde. Wel hielp hij in 1626 mee, om Algerijnse zeerovers te straffen, die het onze koopvaarders keer op keer lastig maakten. Maar voor een tocht naar Brazilië was hij niet te vinden. Toen werd hij met een andere opdracht belast.

Alle schatten aan zilver, goud, huiden, edelstenen en campêchehout, die Spanje in zijn koloniën verzamelde, werd eenmaal per jaar naar Spanje overgebracht, want daarmee betaalde Spanje de oorlog tegen de Republiek. Deze vloot was natuurlijk zwaar bewapend. Als de vloot van onze Republiek zo’n zilvervloot wist te bemachtigen, dan kon van de opbrengst de oorlog tegen hetzelfde Spanje worden bekostigd.

Hendrik Loncke kreeg de opdracht om onder het opperbevel van generaal Piet Heyn naar Cuba in de Caribische Zee te varen. Deer moesten ze de Zilvervloot van dat jaar (1628) veroveren.

Al spoedig voeren ze uit met een twintigtal schepen en elf jachten. Op die schepen waren tezamen wel 700 kanonnen en 4000 matrozen. Piet Heyn was aan boord van het admiraalschip “De Amsterdam”, terwijl admiraal Loncke zich op het schip “De Hollandtsche Tuyn” bevond. Dit laatste schip had een tonnage van 400 last of 800 ton. 130 Matrozen zorgden voor de vaart, terwijl 67 soldaten de 12 metalen en 24 ijzeren vuurmonden hadden te verzorgen.
Op 22 augustus arriveerde de vloot op de juiste plaats in de Caribische Zee, zodat de Spanjaarden, als ze uit Vera Crux en Cartagena kwamen, onmogelijk naar het Noorden konden ontsnappen.

Maar al wat er kwam, geen zilvervloot. Piet Heyn en Loncke besloten de winter in Mexico te gaan doorbrengen. Maar… in de nacht van 7 op 8 September ontdekten de matrozen vanuit het kraaiennest de lang verwachte vloot: 15 grote schepen. De Spaanse admiraal gaf enkele schepen, die niet zo’n rijke lading hadden, aan de Hollanders prijs. Hij hoopte te ontkomen naar de haven van Havana, terwijl de Hollanders bezig waren de prijsschepen in bezit te nemen. Maar de zeestroming was de Spanjaarden niet goedgezind. Piet Heyn zond vice-admiraal Banckert met 5 schepen achter de Spanjolen aan. Hijzelf en Loncke sneden de vlucht naar Havana af. Nu bleef de Spaanse admiraal Benavides niets anders over dan de baai van Matanzas binnen te vluchten. Daar liepen zijn grote schepen nog vast op twee zandbanken.

Piet Heyn begaf zich aan boord bij admiraal Loncke op “De Hollandtsche Tuyn”. Allereerst werd het Spaanse admiraalschip genomen. Een matroos klom langs een afhangend touw aan boord. Er volgde een kort gevecht.
De Spanjolen waren al bezig kostbare lading in kleine bootjes aan land te brengen. Benavides zelf had zich van zijn admiraalsuniform ontdaan, en vluchtte aan land in burgerkleding.

Vijf dagen zijn er nodig geweest om alle schatten van de schepen te halen en te noteren. Er was veel zilver bij, maar ook kostbare gouden sieraden, barnstenen rozenkransen, gouden kruisen en ketens. Alles bij elkaar een waarde van 11.509.523 gulden. De mensen in het moederland waren dol van vreugde. In het begin van 1629 kwam de vloot in de Nederlanden aan. Beide admiraals werden feestelijk ontvangen. Zowel van de Staten Generaal als van Frederik Hendrik ontvingen beiden een kostbare herinneringsmedaille aan een gouden keten bevestigd, waarop de baai van Matanzas stond afgebeeld.
Hier volgen het 23ste en 24ste couplet van een feestlied uit die tijd:

Wij zijn naar huys gevaaren,
September zeventien,
Ik hoop God zal bewaaren
Ons schepen algemien.
Vijf galjoens meegenomen,
Den Platluys * in den brand,
D’ander zijn zonder schromen
Al in de grond geplant.

In Januarij verheeven,
Den tienden dag voorwaar,
Zag men Piet Heyn gepreesen
Tot Rotterdam zeer klaar,
Aankomen met zijn Scheepen
En den Admiraal Lonk,
’t Geschut wierd aangesteeken,
Men gaf daar lustig vonk.

* Platluys = Schip van Don Juan

In hetzelfde jaar kreeg admiraal Hendrik Cornelisz. Loncke het opperbevel over de gehele vloot der W.I.C. De eerste opdracht, welke hij daarna van de Heren XIX kreeg, was met een aantal schepen naar Brazilië te varen,om daar Olinda en de strandwal (recief) van Pernambuco te veroveren. In het begin van Juli vertrok admiraal Loncke met een groot eskader uit de Hollandse en Zeeuwse havens.Drie maanden lang moest hij bij de Kaap Verdische eilanden op versterking wachten, die maar uitbleef. Dit kwam door de toestand in de Nederlanden. Terwijl Frederik Hendrik ‘s-Hertogenbosch omsingelde, viel het keizerlijke leger Utrecht binnen. Daarom waren soldaten èn munitie eerst in het moederland nodig. Maar Bonn werd veroverd, het leger verdreven en Den Bosch ingenomen. Een groot aantal schepen voer uit ter versterking van de nog altijd wachtende vloot.

Het ging niet voorspoedig. Weldra kreeg de vloot met windstilte en ziekte te maken. In de week tussen Kerstmis en Nieuwjaar (1929/1930) waren er 800 zieken en 2 doden. Op 13 Januari 1930 bedoeg het aantal zieken 1200 en dat der doden 246. Als op 3 Februari de Braziliaanse kust in zicht komt, zijn er nog maar 2515 matrozen van de 3780 en 2325 soldaten van de 3500. De rest was ziek of dood.

In de strijd om de verovering van de kust heeft zich ook verdienstelijk gemaakt een neef van de admiraal, Cornelis Cornelisz. Loncke. Hij was in 1586 te Roosendaal geboren. Bij de tocht naar Zuid-Amerika was hij commandeur van het Zeeuwse eskader. Eenmaal voor de kust aangekomen werden vele landingen uitgevoerd. Olinda was al spoedig ingenomen. Met de verovering van het recief van Pernambuco belastte de admiraal zijn neef Cornelis Cornelisz. Loncke met de “Domburgh”. Hij voerde hiermee een geslaagde landing uit. Na een beschieting van twee Spaanse forten konden de gelande troepen ook Pernambuco veroveren.

Het tekent de gelovige mens, die admiraal Loncke was, dat hij op 3 maart een dankdag liet houden, “weghens de overwininghe, die Godt verleendt hadde”, Om de nederzetting te besturen stelde Loncke een koloniale raad in. Zelf vertrok hij op 7 Mei weer naar het vaderland terug.
Na deze succesvolle tocht schijnt admiraal Loncke van de zee afscheid te hebben genomen. Hij is in Amsterdam op de hoek van de Gelderse Kade en de Ridderstraat gaan wonen en daar ook gestorven.

Van commandeur Loncke weten we niet veel. Zijn naam wordt in 1636 en 1649 nog eens vermeld. Vermoedelijk is hij in 1673 als een oud heer te Vlissingen gestorven en evenals Cornelis Symonsse Loncke (Zie het artikel over de Spaanse Armada) in de St.Jacobskerk aldaar begraven.

Aan de drie zeevaarders Loncke had onze woonplaats allang een passende hulde moeten brengen. Een straat(je) genoemd naar vice-admiraal Loncke, is wel een schraal bewijs van waardering en hoogachting. Waarom aan de haven geen monument opgericht ter ere van deze vlootvoogden? Bijvoorbeeld een zuil, waarop een jongen staat met een zeventiende-eeuwse bark in zijn handen. “Kijk in de verte”, zou er onder kunnen staan. (noot van de webmasters: “Iets voor Stadsoevers?”) Jongens en meisjes van Roosendaal, durf het leven breed en moedig te bezien. Want het leven van iedereen is een avontuur, een tocht over ongekende zeeën. Maar houdt op die reis het levenskompas op God gericht.